Daar komt hij weer met zijn kunstleren tasje van Trans World Airlines. Het doet me denken aan vroeger, de tijd dat mijn vader nog veel reisde over de hele wereld, op zoek naar zendingsprojecten die hij kon ondersteunen vanuit zijn werk als hoofd van Metterdaad, onderdeel van de Evangelische Omroep. TWA bestaat al lang niet meer, maar ooit was het een grote luchtvaartmaatschappij in Amerika.
Deze meneer ademt iets van die sfeer van vroeger. Ik vind dat hij er een beetje uitziet zoals die Afrikaanse zendelingen van weleer: hij heeft een bruine huidskleur, heeft sandalen met geitenwollen sokken aan en praat moeilijk verstaanbaar Nederlands. In het dossier staat dat hij zwakbegaafd is. Hij is altijd ruim op tijd voor het spreekuur en altijd heeft hij dat tasje bij zich. Als hij binnenkomt zet hij zijn tasje op tafel om er vervolgens een stapel enveloppen uit te halen. Allemaal enveloppen van ziekenhuizen met ponsplaatjes en afspraken kaartjes. Uit een ander vak haalt hij verschillende doosjes en zet alles netjes naast elkaar op tafel. Dan gaat hij zitten, zucht, kijkt mij vervolgens verwachtingsvol aan.
“Hoe is het gegaan de afgelopen tijd?” vraag ik. Hij begint monotoon te praten in zijn gebrekkig Nederlands, wijst daarbij op de doosjes op tafel en beweegt zijn handen op en neer. Ik maak eruit op dat hij nu naast de metformine ook glimepiride heeft gekregen voor zijn suiker en dat de suikers nu nog steeds wisselend zijn.
“Hoe is het op het werk gegaan?” – ik had namelijk de vorige keer geadviseerd dat hij zijn werk weer kon hervatten en opbouwen. Hij kijkt me een beetje niet begrijpend aan, pakt één van de enveloppen en haalt daar 2 gele afsprakenbriefjes uit. Daarop kan ik zien dat hij onlangs bij de huisarts is geweest en daar binnenkort weer een afspraak heeft. Voor de suiker controle. Dan pakt hij een andere envelop en haalt daar een ponsplaatje uit en een afsprakenkaartje: begin volgende maand heeft hij een afspraak bij de neuroloog in verband met zijn slaap apneu en de behandeling daarvan.
“Hoeveel uur heeft u gewerkt de afgelopen dagen?” Hij pakt de derde envelop en haalt daar een laboratorium formulier uit waarop een aantal waardes zijn aangekruist en waarop staat dat hij in het najaar weer geprikt zal worden. “Bloed nog niet goed”, zegt hij.
Nu vraag ik hem wederom hoe het is gegaan op het werk en nu geeft hij aan dat het goed is gegaan. Dat hij 2 uur per dag heeft gewerkt maar nog steeds moe is. Ik vertel hem dat hij volgende week meer mag gaan werken en dat hij dit met zijn leidinggevende mag gaan afspreken. Hij schuift weer alle briefjes en doosjes onder mijn neus alsof hij wil benadrukken dat hij er toch ernstig aan toe is. Ik knik en betuig hem mijn medeleven, zeg hem dan weer dat hij meer mag gaan werken volgende week. Hij knikt en stopt één voor één de briefjes en doosjes weer in zijn tas.
Als hij weer weg is betrap ik mezelf op een grinnik. Wat er zojuist gebeurde is een mooie karikatuur van de beweging van medisch model naar belastbaarheidsmodel: hij met zijn doosjes en briefjes, ik met mijn vraag naar hoe het gaat – oftewel: wat zijn belastbaarheid is. Ik mis nog de beweging naar het gedragsmodel – maar heel eerlijk: ik zou niet weten hoe ik deze man moet uitleggen dat hij enorm gemedicaliseerd is; dat het heel vervelend is dat hij ziek is, maar dat hij de keuze heeft om ondanks zijn klachten toch aan het werk te gaan.
Ik weet dat deze man een leidinggevende heeft die die keuze (met mijn advies) wel durft te maken en hem de ruimte zal geven maar ook een licht zetje in de rug, om toch weer aan de slag te gaan. Kijk, en dan gaat het niet meer over het gedrag van werknemers, maar over het gedrag van leidinggevenden!